1. De sociale strijd in de beginjaren van de republiek |
|||||
LES 1: alleen de tekst als pdfdocument | |||||
* plebs, plebis: volk, het plebs (als stand tegenover de
patriciėrs)
Het woongebied van de Volsci.
Tekening van een Romeinse villa door Fons Biesemans
De plebejers deden handwerk en waren dus kleine boeren en
ambachtslui.
De patriciėrs hoefden vaak niet te werken voor hun dagelijks
leven. Ze beoefenden de politiek, waren advocaat, enz.
* igitur (bw.): dus, bijgevolg
Zo zag een zekere B. Barloccini de Secessio naar de Heilige Berg (1849).
Portret van Menenius Agrippa (Oostenrijkse Nationale Bibliotheek).
|
Basistekst 1De plebejers hadden reeds in 498 v.Chr. geweigerd te vechten tegen
een verbond van Latijnse steden, zolang het probleem van hun schulden
bleef aanslepen.
(1) Patres: een titel die men gaf aan de
senatoren en de patriciėrs Naar Livius, Ab urbe Condita, Boek II, 23, §§ 5-6
1. Aes alienum (r.3): hoe vele plebejers aan die schulden kwam lees je in
regels 12 - 15. Wat waren dus de twee allereerste oorzaken van die
schulden?
|
Placuit igitur oratorem ad plebem mitti |
Naar Livius, Ab urbe Condita, Boek II, 32 en 33, § 1
2. Tempore quo ... (r.2): waaraan herinnert je dit begin? Welk genre verhaal begint heel dikwijls op deze manier? Het verhaal van Menenius is dus een ...
3. Dividit ... in venas ... sanguinem (r.20-21): dit klopt natuurlijk niet - wat doet de maag dus volgens dit verhaal?
4. Natuurlijk heeft dit verhaal een zedenles: wie is de maag, wie zijn de ledematen?
5. Waar staat de zedenles vrij duidelijk? Hoe zou jij zelf de bedoeling van dit verhaal kunnen uitleggen?
6. Had Menenius succes met zijn verhaal? Waar blijkt dat?
7. Wie gaf er dus toe? Maar wat kregen ze in de plaats?
8. Sacrosancti (r.27): zoek op welke macht de volkstribunen kregen? Waarom moesten ze onschendbaar zijn?
a. Vorig jaar zag je al een aantal wijzen en tijden van het Latijnse werkwoord, nl.
- de infinitief (of noemvorm)
- de indicatief (of aantonende wijs): hiervan zagen we alle tijden,
zowel in actief als in passief
- het participium perfectum (of voltooid deelwoord)
- de imperatief 2de pers. enk. en mv. (of gebiedende wijs).
b. Je kunt de regels en de regelmatige vervoeging van de
indicatief herhalen in
je Latijnse Spraakkunst:
voor de regels, zie LS nrs 110 - 121 - voor de 5
vervoegingen, zie LS nrs 150 - 161
2. Herhaling van de inf.praesens, de imperatief praesens en het participium perfectum
- de infinitief praesens actief: voor de regel, zie LS nr 130 - voor de 5 vervoegingen, zie LS nr 170
- het participium perfectum: voor de regel, zie LS nrs 137 en 141 - voor de 5 vervoegingen, zie LS nr 177
- de imperatief praesens actief: voor de regel, zie LS nr 139 - voor de 5 vervoegingen, zie LS nr 179.
1. We herhalen de vervoegingen en determineren de volgende werkwoordsvormen die voortkwamen in de herhalingslessen 11 en 12 van het eerste deel - en wees volledig:
Voorbeeld: repertum est: perfectum passief 3E van reperire
Les I, 11
- Leestekst 1: ducent (r.2), orabunt (r.2), dicent (r.3), erunt (r.6)
- Leestekst 2: descendit (r.6), ferunt (r.7), vidit (r.8), habebat
(r.8), recepit (r.11), videbatur (r.13), videbat (r.13), sustulit (r.17)
- Leestekst 3: describit (r.4), interrogabat (r.7), potuit (r.10)
- Leestekst 4: docuit (r.5), dicunt (r.11).
Les I, 12
- Leestekst 1: fuit (r.2), miserunt (r.6), debebat (r.6), perrexit
(r.8), redire (r.12), compulsus est (r.12), iuraverat (r.13), necaverunt
(r.14)
- Leestekst 2: missus est (r.2), erat (r.6), fecit (r.11), venit (r.11),
negavit (r.12), rediit (r.15), putabat (r.19)
- Leestekst 3: dare (r.4), sumptum est (r.9)
- Leestekst 4: facta (r.1), deduxit (r.2), nuntiatum est (r.8),
donaverunt (r.18).
2. Volgende vormen uit bovenstaande werkwoorden kun je - als je ze
los ziet van de tekst - op twee manieren determineren: hoe en hoe
komt dat?
Descendit en venit.
3. Welke moderne woorden (Nederlandse, Franse, Engelse, ...)
herken je in:
libertas / fortuna / recens / tenere / carus / membrum / consilium /
reliquus / manus / os / fames / intellegere / flectere?
Romeinse soldaten...
Bij de filosoof Seneca lezen we in zijn boek "Over de
weldaden" een anekdote over Iulius Caesar. Eén van Caesars
veteranen had een geschil over akkers met zijn buren en bepleitte zijn
zaak bij Caesar die rechter moest spelen. Toen zijn zaak er niet zo best
voor stond, zocht de veteraan zijn toevlucht tot volgend verhaal...
"Meministi, inquit, imperator, in Hispania
dat...
talum te torsisse circa Sucronem?" Cum
enkel
verstuiken
(1)
Caesar meminisse se dixisset: "Meministi
dat...
dat...
quidem, inquit, sub quadam arbore minimum
zeer weinig
5. umbrae spargente, cum velles residere
schaduw
verspreiden
blijven zitten
ferventissimo sole, et esset asperrimus locus,
heel
warm
hobbelig
quemdam ex commilitonibus paenulam suam
medesoldaat
regenmantel
substravisse". Cum dixisset Caesar :
"Quidni
uitspreiden
onder
waarom niet
meminerim? et quidem siti confectus, quia
zou ik
....
dorst uitgeput
10.ire ad fontem proximum non poteram,
bron
repere manibus volebam, nisi commilito,
kruipen
homo fortis ac strenuus, aquam mihi
flink
in galea sua attulisset." - "Potes ergo,
inquit,
helm
< afferre
imperator, agnoscere illum hominem
herkennen
15.aut illam galeam"? Caesar ait se non posse
dat...
galeam agnoscere, hominem pulchre posse;
et adiecit: "Tu utique ille non es."
toevoegen
in elk geval
- "Merito, inquit, Caesar, me non agnoscis;
terecht
nam cum hoc factum est, integer eram;
ongedeerd
20.postea ad Mundam in acie oculus mihi
(2)
effossus est, et in capite lecta ossa. Nec
uitsteken
uitnemen
galeam illam si videres, agnosceres;
zou
...
zou ...
machaera enim in Hispania divisa est". Vetuit
sabel
verbieden
illi exhiberi negotium Caesar, et agellos, qui
last
bezorgen
akker
25.causa litium fuerant, militi suo donavit.
rechtszaak
schenken
(1) De Sucro was een rivier in Spanje (nu
Xucar), ten zuiden van het huidige Valencia.
(2) Munda was een stad in Zuid-Spanje, waar Iulius Caesar op 17 maart
van 45 v.Chr. de laatste resten van de legers van Pompeius versloeg.
Naar Seneca, De Beneficiis, V, 24
1. Imperator (r.1): de soldaat spreekt Caesar dus aan
met de titel "imperator". Welke betekenis heeft
"imperator" hier?
Het is wel een hardnekkig misverstand dat Iulius Caesar de eerste keizer
zou zijn geweest - zelfs in een krant als De Standaard of bij
Wikipedia sluipt die fout soms binnen - zie de blogspot http://cycade.blogspot.com/2008/05/kemel.html
Tussen haakjes: wie was de eerste Romeinse keizer dan wel? En wat is de titel van Caesar geweest, toen hij de alleenheerschappij had veroverd?
2. Vind je het goed dat de soldaat in zijn rechtszaak gelijk krijgt door het vertellen van dit verhaal? Caesar is hier dus een rechter...
3. Determineer volgende werkwoordsvormen: meministi (r.1), poteram (r.10), agnoscis (r.18), effossus est (r.21), divisa est (r.23), fuerant (r.25).
4. We keren de zaken eens om: welke vragen (in het
Nederlands natuurlijk) moet je stellen om volgende Latijnse antwoorden
te krijgen?
- cum velles residere ... et esset asperrimus locus (r.5-6)
- quia ire ad fontem proximum non poteram (r.9-10)
- cum hoc factum est, integer eram (r.19)
- machaera enim in Hispania divisa est (r.23).
1. Bij het begin van dit tweede jaar Latijn nemen we de draad weer op van de Romeinse geschiedenis. In les 10 van vorig jaar werd je o.a. gevraagd op een tijdsbalk - die bestaat toch al in je klas? - de bijzonderste data en evenementen van de Romeinse geschiedenis, die je dat jaar had ontmoet, aan te duiden. Waar situeren zich de gebeurtenissen uit Basisteksten 1 en 2?
2. Het is niet moeilijk om het onderwerp van deze les - de sociale
strijd - en in het algemeen de tegenstelling tussen rijk en arm te
actualiseren.
Een mooi onderwerp voor een individuele taak of een groepswerk: zoek
gegevens op over b.v.:
- de sociale strijd in de Middeleeuwen in Brugge: de Klauwaerts en de
Leliaerts (= de patriciėrs)
- de sociale strijd in de Middeleeuwen in Gent (Jacob van Artevelde)
- de sociale strijd in de 19de-vroege 20ste eeuw in Vlaanderen (Priester
Daens...)
- de enorme ongelijkheid tussen rijk en arm in vele landen in het Zuiden
- de enorme ongelijkheid tussen rijke en arme landen in onze wereld,
enz.
3. Onderstaande opgaven zijn niet makkelijk - misschien het onderwerp van een groepswerk of van een taak voor de hele klas, onder goede begeleiding van je leraar?
A. Bij de beroemde Engelse toneelschrijver en dichter Shakespeare vinden we het verhaal van Menenius Agrippa terug in de eerste acte van het eerste bedrijf van zijn tragedie "Coriolanus". Ook bij Shakespeare komt het gewone volk in opstand tegen de senatoren. Menenius verdedigt de taak van de senatoren - de buik... In de vertaling van de Nederlander Jan Jonk luidt het begin van het verhaal van Menenius aldus:
"Ooit kwamen alle lichaamsdelen in opstand
tegen de buik, en klaagden hem aan, en zeiden,
dat hij alleen maar als een draaikolk zat
midden in het lijf, en niets deed, heel erg lui,
steeds maar het eten wegstouwend, nooit eens mee
met de rest werkte, waar de andere organen,
- kijken, horen, denken, leren, voelen, gaan -
steeds elkaar aanvullend, goed bijdroegen
aan de verlangens en behoeften van
het hele lijf."
Het antwoord van de buik luidt als volgt:
"Het is waar, mijn corporele vriendenschaar,
dat ik als eerste al het voedsel krijg
waar u op leeft; en dat is ook heel juist,
want ik ben voorraadschuur, uitgiftepunt
voor heel het lichaam. Ja, zoals u weet,
stuur ik het door de stromen van uw bloed
helemaal naar het hof, het hart, troon van het verstand;
door de kronkelige dienstgangen van de mens
ontvangt de sterkste pees, het minste adertje
van mij wat onontbeerlijk is, waar het
van leven moet."
En de zedenles is:
"De senatoren zijn die goede buik,
en u de opstandige leden; denk eens aan
hun moeite en hun zorg, en u vindt vast
dat u geen staatsweldaad ooit ten deel valt
of zij gaat van hen uit, en komt u toe,
en zeker niet van uzelf."
In de woorden van Menenius Agrippa zit er bij Shakespeare ook een politieke zedenles voor zijn eigen tijd: waar zie je dat?
B. Ook de apostel Paulus gebruikt hetzelfde beeld. Toen er bij de eerste
Christenen in de Griekse stad Korinthe meningsverschillen waren ontstaan,
schreef Paulus hun (Eerste brief aan de Korinthiėrs, hfdst. 12, §§12,
21 en 26):
"Corpus unum est, et membra habet multa, omnia autem membra
corporis cum (= hoewel) sint multa, unum tamen corpus sunt.
Non potest autem oculus dicere manui: 'Opera (= hulp) tua non indigeo'
(= nodig hebben); aut iterum caput pedibus: 'Non estis mihi necessarii'
(= nodig).
Et si quid patitur unum membrum, compatiuntur (= samen lijden) omnia
membra; sive (= of als) gloriatur (= blij zijn) unum membrum, congaudent
(= samen blij zijn) omnia membra."
Wie zijn de ledematen bij Paulus: de rijken en de armen / de
buitenlanders en de Grieken / de verschillende groepen Christenen in
Korinthe?
En wie is het volledige lichaam: alle Christenen / alle Grieken / de
inwoners van het Romeinse Rijk?
Wat is wel het grote verschil met de fabel van Menenius?
C. Nog vele andere bronnen gebruiken deze fabel om voor eendracht te pleiten:
(1) In het Indische religieuze epos Mahabharata wordt beschreven hoe de ziel zich verheft boven de zintuigen. De zintuigen komen in opstand tegen deze arrogantie. Aan het slot van de fabel besluiten de zintuigen en de ziel dat ze elkaar nodig hebben om te kunnen functioneren. De Mahabharata werd in de vierde eeuw na Christus voor het eerst opgeschreven.
(2) Bij de Griekse fabeldichter Aisopos (6de eeuw v.Chr.) luidt de
fabel als volgt:
"Lang geleden hadden de ledematen van het lichaam onderling ruzie.
Ze waren diep verontwaardigd omdat zij gedwongen waren te werken voor de
Maag, die niets uitvoerde, maar enkel profiteerde van de vruchten van
hun arbeid. De een na de ander besloot in opstand te komen en niet
langer medewerking aan de Maag te verlenen, maar hem zo goed als het
ging, voor zijn eigen belangen te laten zorgen. De Handen protesteerden,
en zeiden dat zij geen vinger meer zouden uitsteken om hem voor de
hongersnood te bewaren. De Mond beweerde dat hij liever nooit meer een
woord zou spreken, dan nog iets te doen om de Maag in leven te houden.
De Tanden weigerden beslist nog maar één korrel brood voor hem te
kauwen. De plechtige afspraak werd zolang nagekomen tot elk van de
opstandige ledematen verging van pijn en het niet langer uit kon houden.
Toen ontdekten zij, dat zij het niet konden stellen zonder de Maag en
dat, hoe onbelangrijk en onbeduidend hij scheen, hij evenveel bijdroeg
tot de instandhouding en gezondheid van alle andere leden, als zij er
zelf voor deden."
(3) Ook bij de Franse fabelschrijver de la Fontaine bestaat er een fabel
over "De maag en de ledematen" (Boek III, 2).
Daarin schrijft ook hij dat de ledematen er genoeg van hadden voor de maag te
werken. Ze besloten voortaan rustig niets te doen, zoals de maag, omdat
ze het beu waren te zweten en te slaven als lastdieren. Alleen de maag -
dachten ze - profiteert van al dat werk.
Zo gezegd, zo gedaan: " Les Mains cessent de prendre,
Les Bras d'agir, les Jambes de marcher."
Maar gauw werden ze zelf heel zwak en hun krachten verminderden.
Zo zagen ze dat de maag, die in hun ogen slechts lui was, eigenlijk
werkte voor het algemeen belang.
Dan komt de zedenles : "Dit kan men toepassen op de koning: hij krijgt en geeft. Iedereen werkt voor hem, maar iedereen krijgt ook alles van hem. Hij laat de ambachtsman leven, hij verrijkt de handelaar, hij betaalt de rechter, onderhoudt de landbouwer, betaalt de soldaat. Hij deelt zijn gunsten tot ver in het rond uit..."
Zijn er (kleine) verschillen met het verhaal van Menenius Agrippa?
Ga je akkoord met deze analyse van de la Fontaine? Was hij een
revolutionair?
(4) Bij de Griekse schrijver Xenofoon (4de eeuw v.Chr.) vertelt de filosoof Sokrates volgend verhaal (Memorabilia, Boek II, hfdst.7, §§ 13-14):
"In de tijd dat de dieren nog spraken, zei het schaap tot zijn
meester: 'Het is toch wonderlijk dat u niets geeft aan ons, wij uw
schapen die u voorzien van wol en lammetjes en kaas, en dat wij alleen
mogen knabbelen van wat de grond ons geeft, terwijl u van uw eigen
voedsel deelt met uw hond, die u niets dergelijks geeft'.
Toen de hond dat hoorde, zei hij: 'Bij Zeus, ik ben het toch die jullie
hoed zodat je niet gestolen wordt door mensen of niet geroofd wordt door
wolven; indien ik niet over jullie zou waken, dan zouden jullie hier
niet kunnen grazen, uit schrik geroofd te worden.'
En zo, gaat het verhaal, moesten de schapen toegeven dat de hond terecht
boven hen werd verkozen."
Zie je hier een verband met de fabel over de maag en de ledematen?