THEMA VI: HUMOR

 

Inleiding

In het eerste en tweede jaar Latijn hebben we al kennis gemaakt met veel facetten van de Romeinse cultuur. Meestal kwamen heel ernstige onderwerpen aan de beurt, zoals de geschiedenis van Rome, de sociale toestanden, slavernij, godsdienst, enz. Om dit tweede jaar mooi af te ronden is het misschien tijd voor wat ontspanning - dit thema gaat dan ook over humor bij de Romeinen.

Humor, lachen met zichzelf en met anderen, is zonder twijfel van alle tijden. Is lachen trouwens niet heel typisch voor de mens en onderscheidt het ons niet van de dieren? Is het voor ouders niet een heel mooi moment wanneer de allerkleinste kinderen hen voor de eerste keer toelachen? En is het niet een teken van beschaving en cultuur om goede en fijne humor te beoefenen?

De moderne mens heeft ongetwijfeld, zoals ook op vele andere gebieden, meer kans om in contact te komen met humor: dat gebeurt niet alleen in boeken, maar ook in films, in komisch toneel, in strips, in allerlei televisiereeksen, enz.
Van het verleden hebben we de indruk dat humor minder aanwezig was, omdat de literatuur er niet zo veel aandacht aan besteedde en omdat humor op weinig andere manieren bewaard kon blijven.

Toch was humor een echt onderdeel van het dagelijks leven en treffen we die natuurlijk ook bij de Romeinen aan.

In de literatuur vinden we humor uiteraard in de eerste plaats terug bij de komedieschrijvers. In Rome waren de twee grootste vertegenwoordigers daarvan Titus Maccius Plautus (ca 250 - 184 v.Chr.) en Publius Terentius Afer (185 - 159 v.Chr.). Beiden behoren dus tot de oudere generaties Romeinse schrijvers en in de latere tijden zijn er geen echt grote komedieschrijvers meer geweest.
Aan Plautus werden er niet minder dan 130 stukken toegeschreven, 21 daarvan zijn bewaard. De personnages zijn vaak dezelfde: de jongeman die zijn vader wil bedriegen en wil trouwen met zijn echte liefde; de slimme slaaf die de jongeman wil helpen om de vader te bedriegen; de koppelaar, dat is de handelaar in slavinnen; de "parasitus", die rijkeren vleit om bij hen uitgenodigd te worden om te dineren... In feite imiteert Plautus in zijn stukken de Griekse komedie, en meer in het bijzonder Menander (340 - 292 v.Chr.). Zijn humor is vaak vrij plat en ruw, en moet het hebben van komische situaties en misverstanden; zijn stijl en taal zijn heel natuurlijk, met vlotte dialogen, woordspelingen en nieuwe woorden.
Plautus is heel populair geweest, heeft een grote invloed gehad op latere schrijvers, o.a. op Shakespeare en Goldoni, en wordt nog altijd opgevoerd.
Zijn jongere collega Terentius was afkomstig uit Carthago en heeft ons 6 komedies nagelaten. Hij had minder succes in zijn tijd, maar werd later en vooral in Renaissance erg geapprecieerd.

Een ander komisch genre is de satire; de satire was echt een origineel Romeins genre, waarin men een ernstig onderwerp op een spottende en ironische manier behandelde. Horatius (65 - 8 v.Chr) en Persius (34 - 62 n.Chr.) schreven satiren, maar het is Decimus Iunius Iuvenalis (1ste - 2de eeuw n.Chr.) die de meest toegankelijke en spottende satiren heeft geschreven. Hij heeft er 16 nagelaten, waarvan de beroemdste gaan over het leven in Rome (3de satire) en over de vrouw (6de satire).

Ten slotte waren er ook de epigrammen, spot- of puntdichten: ze zijn meestal kort en gericht tegen een bepaalde persoon - niet altijd satirisch, maar toch meestal. De beroemdste Romeinse vertegenwoordiger van dit genre is Marcus Valerius Martialis (ca. 40 - ca 103 n.Chr.). Hij liet ons 15 boeken epigrammen na, waarvan één over spektakels, geschreven ter gelegenheid van de inhuldiging van het Colosseum, en dan nog 14 boeken met ongeveer 1500 gewone epigrammen. Hij heeft het op zowat iedereen gemunt - slechte schrijvers, ijdele vrouwen, gierige rijken, homo's, slechte advocaten, bedrogen echtgenoten en mislukte minnaars, dronkenlappen... Wel gebruikt hij pseudoniemen, om te vermijden dat hij door zijn ironische aanvallen zelf in de problemen zou komen.

Naast de komische schrijvers, die van het gebruik van humor hun beroep maakten, vinden we humor ook terug bij ernstige schrijvers en in het dagelijkse leven. Zo zijn er heel veel anekdotes bewaard over bijvoorbeeld Caesar of Augustus, die naar men zei een groot gevoel voor humor had. Zelfs een heel ernstig schrijver als Cicero maakte gebruik van humor in zijn redevoeringen en andere geschriften. Ook latere schrijvers die verzamelingen van geschiedenisfeiten en allerlei wetenswaardigheden optekenden - zoals Macrobius, Aulus Gellius of Quintilianus - hebben voor ons de komische kantjes van de Romeinse "groten" bewaard.

Les 11 zal aandacht besteden aan de "echte" komische schrijvers, les 12 aan de komische anekdotes uit het dagelijks leven die bij andere schrijvers bewaard zijn gebleven.



Les 11               Les 12